McQ: De man die zichzelf Harvey Mushman noemde
Verslavingsfactor autosport – Hollywoodster Steve McQueen voedde zijn passie als privéracer compromisloos. Dit jaar zou hij negentig zijn geworden.
“Ik weet niet of ik een acteur ben die races rijdt of een coureur die acteert.” Steve McQueen
De felicitaties uit Zuffenhausen kwamen per luchtpost: “Beste meneer McQueen”, opent de brief van maart 1970. “Het is mij een groot genoegen u van harte te feliciteren met uw uitstekende prestatie in de twaalfuursrace van Sebring.” Hij had de race “thuis met veel interesse gevolgd”, schreef Ferry Porsche aan acteur Steve McQueen, toentertijd veertig jaar. Hij is niet alleen een van de succesvolste Hollywoodsterren van zijn tijd, maar ook een enthousiaste autocoureur: “U kunt zich voorstellen hoe blij ik was dat u zo magnifiek presteerde met een auto van ons merk”, besluit Ferry Porsche zijn brief.
McQueen en zijn teamgenoot Peter Revson hadden een heldendaad verricht in deze klassieke langeafstandsrace in Florida. Hoewel hun Porsche 908/02 Spyder KH, bijnaam ‘Flounder’ (platvis), qua prestatievermogen duidelijk inferieur is aan de concurrentie uit de hogere klasse, rijden ze in de laatste fase van de race aan kop en worden ze pas in de laatste ronde ingehaald door Mario Andretti in een Ferrari. De Amerikaan heeft op de finishlijn slechts 23 seconden voorsprong. 23 seconden – na twaalf uur racen is dat nauwelijks meer dan een oogwenk.
Steve McQueen heeft een hekel aan tweede plaatsen. Hij wil altijd winnen. Toch voelt deze tweede plaats zelfs voor hem aan als een overwinning. Een overwinning op zichzelf, want twee weken eerder blesseerde hij zijn linkervoet in een motorcross bij Lake Elsinore.
In Sebring komt hij opdagen met krukken en in het gips. “De voet is op zes plaatsen gebroken”, verklaart McQueen kort en bondig aan de wachtende tv-verslaggevers. “We moesten het linkerpedaal in de auto inkorten en schuurpapier op mijn voetzool plakken, zodat ik de koppeling kan indrukken.” De gedachte om niet te starten komt niet bij hem op. “Ik had al toegezegd.”
Dat is hem ten voeten uit. De stoerste van allemaal. Iemand die grenzen verlegt en regels omzeilt. Niet alleen in kaskrakers zoals The Magnificent Seven, Bullitt of The Towering Inferno, maar ook in het echte leven. Dat betekent voor hem vooral: racen. Hij heeft “altijd haast”, bekent Steve McQueen ooit. “Dat is mijn levensstijl.” Zijn inmiddels 59-jarige zoon Chad vertelt: “Hij was gek op racen. Dat was zijn verslaving.”
Op topsnelheid vergeet hij de erbarmelijke omstandigheden waarin hij opgroeide in Missouri en Indiana. Op veertienjarige leeftijd woont hij nog in een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongens, als zeventienjarige meldt hij zich aan als tankbestuurder bij de Marines, de elite-eenheid van de Verenigde Staten. Als 22-jarige verwerft hij een van de zeldzame plekken in Lee Strasbergs beroemde Actors Studio in New York – in de jaren vijftig de bekendste toneelschool.
“Je leeft maar één keer. Ik ga er dus helemaal voor.” Steve McQueen
Om rond te kunnen komen, werkt McQueen als afwasser en vrachtwagenchauffeur en hij verdient wat bij door te racen met zijn Harley-Davidson. Meestal honderd dollar als prijzengeld – veel geld in die tijd.
McQueen speelt op 27-jarige leeftijd zijn eerste hoofdrol in de sciencefictionfilm The Blob. Honorarium: drieduizend dollar. Het is het relatief bescheiden begin van een ongekende carrière.
Eind jaren vijftig was dat voldoende geld voor zijn eerste nieuwe auto: een zwarte Porsche 356 A Speedster. Net als zijn collega-acteur James Dean voelt ook McQueen de aantrekkingskracht van dit jonge merk uit Stuttgart. De Speedster met zijn 75 pk combineert alledaagse bruikbaarheid met de eigenschappen van een clubracer.
In 1959 doet hij in Californië in totaal negen keer mee aan wedstrijden van de Sports Car Club of America. De eerste officiële start op 31 mei in Santa Barbara eindigt al in een overwinning in de zogenaamde rookieklasse. “Toen drong het tot me door. Racen gaf me een nieuwe identiteit”, geeft McQueen later toe. “Die identiteit van ongebondenheid was belangrijk voor me.”
“Ik weet niet zeker of acteerwerk iets is voor een volwassen man.” Steve McQueen
Nog diezelfde zomer van 1959 ruilt McQueen de Speedster in voor een krachtigere Porsche 356 A Carrera. Later doet hij voor het eerst mee met een volbloed racewagen, een Lotus Eleven. Talloze andere sport- en racewagens volgen in de loop van zijn ruim twintigjarige carrière. Hij is een geobsedeerd verzamelaar – niet alleen auto’s, maar ook motorfietsen en zelfs vliegtuigen. “Hij was gek op snelheid en machines”, geeft ook zijn eerste vrouw Neile Adams toe.
McQueen zelf ziet zijn speeltjes als een middel om te ontsnappen naar een andere wereld waar alleen hij de dienst uitmaakt. “De enige manier waarop ik echt kan ontspannen is door te racen. Op topsnelheid kom ik tot rust”, zegt hij een keer in een televisie-interview.
Maar er is meer aan de hand: tegen elke prijs succes willen afdwingen. “Hij moest en zou inhalen, dat zat in zijn karakter”, zegt Clifford Coleman daarover, zijn jarenlange regieassistent die zelf ook motorraces reed. “Daarom was hij zo succesvol. Hij moest en zou winnen.”
Niet alleen op het circuit, maar ook bij het terugkopen van zijn eerste Porsche 356 A Speedster. Wanneer McQueen hoort dat medecoureur Bruce Meyer uit Beverly Hills deze auto voor 1500 dollar heeft gekocht, blijft hij maandenlang aandringen totdat Meyer hem de auto weer overhandigt. McQueen zal deze auto de rest van zijn leven houden. “Tegenwoordig zou die auto een bedrag van zeven cijfers waard zijn”, zegt Meyer. “Niet één miljoen, maar meerdere.” De Speedster op velgen met de zeldzame centrale moer is echter niet te koop. Hij staat in de garage van Chad McQueen.
Ook in de films van Steve McQueen verloopt alles volgens zijn regels. Als een van de meest gevraagde bioscoophelden van de jaren zestig kan hij zich dat veroorloven. Als het enigszins kan, laat hij auto’s en motoren in scènes opnemen. Bijvoorbeeld die dolkomische strandrit in een VW Buggy met Faye Dunaway in The Thomas Crown Affair.
Tijdens de legendarische achtervolgingsscène in Bullitt weigert hij zich te laten vervangen door een stuntman – een nachtmerrie voor de producenten. Een verongelukte hoofdrolspeler zou miljoenenverliezen hebben betekend.
Terwijl hij de ene bioscoophit na de andere scoort, blijft hij desondanks meedoen aan motorcrosswedstrijden. Meestal onopgemerkt door het publiek. McQueen koestert de anonimiteit onder zijn helm en komt onder het pseudoniem Harvey Mushman aan de start. Maar zelfs met een helm op blijft zijn rijstijl zijn handelsmerk. “Hij was dominant en snel”, vertelt regieassistent Coleman. “Dat was te merken aan de manier waarop hij motorreed. Heel agressief.”
Aan zijn races op vier wielen wordt meer ruchtbaarheid gegeven, vooral omdat hij af en toe de cockpit deelt met absolute topcoureurs zoals Innes Ireland, Pedro Rodríguez en Stirling Moss. “Hij wilde zich altijd meten met de besten”, zegt zoon Chad daarover.
McQueen rijdt inmiddels op het hoogste niveau en financiert zelfs een eigen raceteam met zijn bedrijf Solar Productions. Het hoogtepunt van zijn racecarrière moet de twaalfuursrace van Sebring op 21 maart 1970 worden, een van de tien races in het World Sportscar Championship.
Op deze dag zal het Porsche-fabrieksteam zeven auto’s aan de start hebben, waaronder vier 917 KH (korte versie), om net als in het voorgaande jaar het wereldkampioenschap te behalen. Maar de meeste aandacht gaat uit naar McQueen en medecoureur Peter Revson, die als particulier team deelnemen met de 908/02. McQueen heeft eerder al races in Holtville en Phoenix gewonnen in deze open auto. Porsche-coureur Kurt Ahrens, die met Vic Elford afwisselend een van de 917’s bestuurt, observeert zijn prominente rivaal tijdens de trainingsronden: “McQueen was een groot talent, ambitieus en ronduit obsessief”, herinnert de tachtigjarige zich. “Hij was snel, maar net iets minder snel dan Revson.”
Tegen de concurrentie in de vijfliterklasse met hun ongeveer 600 pk hebben McQueen en zijn teamgenoot met de 350 pk van de drieliter-Spyder theoretisch geen kans. Om de langzamere rondetijden te compenseren, worden er gedurende de hele race geen banden en remblokken vervangen. “Het verbaasde ons allemaal hoe constant ze reden, de inspanningen waren toch aanzienlijk”, zegt Ahrens. “Het circuit was gemaakt van betonplaten, dat heeft ons flink door elkaar geschud.” McQueen kampt bovendien met een gebroken voet. Maar zelfs dat kan hem niet deren. Uiteindelijk wordt de pitstrategie beloond: een sensationele tweede plaats, omdat McQueen en Revson profiteren van reparaties bij en uitvallen van concurrenten.
De beste fabrieks-Porsche van Leo Kinnunen, Pedro Rodríguez en Jo Siffert wordt na een tijdrovende pitstop vierde. Niet waarop Porsche had gehoopt.
“Uw resultaat heeft ervoor gezorgd dat we de leiding behouden in het merkenkampioenschap en daarvoor wil ik u bedanken”, aldus Ferry Porsche in zijn brief aan McQueen.
“Ik kijk ernaar uit u in Le Mans persoonlijk te ontmoeten.” Ferry Porsche
De baas van Porsche en de Hollywoodster hebben in 1970 beiden hooggespannen verwachtingen voor het jaarlijkse hoogtepunt op de racekalender. In de 24-uursrace van Le Mans wil McQueen samen met Formule 1-kampioen Jackie Stewart aan de start verschijnen in een Porsche 917. Maar dat zou tot onoverkomelijke problemen hebben geleid met de grote Hollywoodbazen.
Het lijkt erop dat McQueen – voor het eerst in zijn leven – toegeeft en zich ertoe beperkt zijn racersepos Le Mans vanaf de rand van het circuit voor te bereiden. Hij laat de 908/02 van Sebring als camerawagen meerijden. Met Herbert Linge en Jonathan Williams achter het stuur moeten authentieke racescènes worden opgenomen. Ze komen uiteindelijk op een respectabele negende plaats terecht, maar worden gediskwalificeerd wegens een twijfelachtige overtreding van de regels.
Voor Porsche eindigt de race met de zo vurig gewenste overwinning: Hans Herrmann en Richard Attwood behalen de eerste Le Mans-eindzege voor Porsche in de rood-witte 917.
“Hij wilde een van ons zijn. En dat was hij ook.” Richard Attwood
Daarna begint Steve McQueen met de opnames van de acteerscènes. Hij droomde al langer van de ultieme racefilm. Le Mans is zijn passieproject. Hij staat meerdere malen op de rand van mislukking, het ruïneert hem bijna financieel en het betekent uiteindelijk het einde van zijn huwelijk met Neile Adams. Hij ontslaat John Sturges, de eerste regisseur, omdat deze er een liefdesverhaal van wil maken tegen de achtergrond van de 24-uursrace. Voor McQueen zit het liefdesverhaal juist in de race zelf. Lee Katzin, de tweede regisseur, gaat daar uiteindelijk in mee.
Toch is er nooit een eenduidig script, dialogen zijn schaars. Le Mans werd pas vele jaren na de release in 1971 een cultfilm.
Voor de racescènes huurt McQueen de oude garde van Le Mans-professionals in, waaronder Derek Bell, de latere vijfvoudige eindwinnaar. Bell herinnert zich later dat het niet lang duurde voordat McQueen zelf in een 917 over het circuit scheurde. “Steve’s passie voor snelheid was overduidelijk: hij wilde de hele tijd plankgas rijden.” Het filmen was voor McQueen “bijna bijzaak”. “Dat is waarschijnlijk de reden waarom we allemaal zo goed met elkaar overweg konden.” Richard Attwood, de winnaar van 1970, vat het zo samen: “Hij wilde een van ons zijn. En dat was hij ook.” Steve McQueen stierf op 7 november 1980 op slechts vijftigjarige leeftijd aan kanker.
Personality Rights of STEVE MCQUEEN are used with permission of Chadwick McQueen and The Terry McQueen Testamentary Trust. Represented exclusively by Greenlight.